René zat bijna zes jaar vast in Peru

Hij woont nog maar een paar maanden in zijn appartement. De muren zijn kaal, de betonnen vloer onbedekt. Twee kleden, een tafel, een bank en een bed. Dat is alles. Meer heeft René voorlopig niet nodig. ‘Elke dag weer ben ik verbaasd dat ik hier zit en dat dit allemaal van mij is.’

Nog geen tien jaar geleden heeft René het prima voor elkaar. Hij heeft een gezin – vrouw en dochter,
– is vinoloog en heeft een bloeiende wijnhandel. Hij importeert wijnen uit Frankrijk, Italië, Spanje en Duitsland. Reist zich een slag in de rondte, spreekt vijf talen, en heeft overal vrienden. In Nederland geeft hij graag workshops over wijn. ‘Het was altijd feest. We leefden in weelde. Tot de crisis kwam.’ Als de economie in een dip raakt, gaat het ook bij René bergafwaarts. Zakelijk, maar ook privé. Zijn vrouw verlaat hem en René belandt op straat. Hij wordt een van de vele daklozen in Amsterdam. Als hij een maand of acht op straat leeft, spreekt een man hem aan. ‘Hé, kan ik je helpen?’ De man trakteert op een hapje en een drankje, en vertelt dat hij een manier weet om snel geld te verdienen. René is radeloos genoeg om toe te happen. ‘5.000 euro bood hij. Achteraf gezien oerstom dat ik het deed. Maar dit zijn slimme kerels. Ze scannen de gezichten en pakken de wanhopigsten.’ De ronselaar stuurt René naar Peru. Hij moet er een koffertje ophalen en meteen daarna op het vliegtuig naar Nederland stappen. In Peru duurt het even, er zijn misverstanden. Pas na vier weken heeft hij het koffertje te pakken. Hij overweegt nog het weg te gooien, maar is bang voor de consequenties van die daad. Dus gaat hij ermee naar het vliegveld. Hij is nerveus. ‘Ik wist dat het foute boel was. Maar ik dacht: ik heb 50% kans dat het lukt.’

Ik wist zeker dat ik de hel niet levend zou verlaten

Natuurlijk wordt hij eruit gepikt. Er zit 1,8 kilo cocaïne in zijn handbagage. René moet mee met de politie. ‘We gingen van gevangenis naar gevangenis. Ik had geen idee wat ze van plan waren. Toen brachten ze me naar een van de beruchtste gevangenissen van het land.’ Als hij binnenkomt schrikt hij. Het is vol, en druk! Alleen wie veel geld kan neertellen, heeft een cel (en dus een bed). Voor het hele blok zijn er 5 cellen. De rest van de mannen slaapt op een matras op de grond. Sardientjes in een blik. Met dertig anderen ligt René zodoende in Gang 4, Blok 5. In het blok zitten 350 gevangenen, waaronder 26 Nederlanders. ‘Met hen had ik een hechte band. We kwamen voor elkaar op. Hetzelfde had ik met mijn Zuid-Afrikaanse vriend Troy. Wij waren echt brothers. Dat is sterker dan broers. Wij schreven allebei, hij nog veel meer dan ik. We spraken over culturen en cultuurverschillen. Wil je alsjeblieft in je artikel zetten dat ik elke dag aan mijn maten denk? Troy zit nog vast, en van de groep Nederlanders zitten er ook nog vijftien. Ik groet ze met heel mijn hart.’ Zes jaar en acht maanden heeft René te gaan als hij de gevangenis binnenwandelt. Elke dag is een hel. ‘Het zijn geen leuke verhalen. Ik wil er ook niet te veel over praten. Dan moet ik huilen, en ik ben liever sterk. Maar het was bar en boos. erschrikkelijk. De gevangenis is het theater van de corruptie en de schijnheiligheid. Niemand is er te vertrouwen. Soms kwamen de gevangenen in verzet. Dan waren er vechtpartijen. Ze liepen altijd slecht af. Ik heb gezien dat de bewakers dode mannen door de gevangenis sleepten en lieten liggen. ‘Normale’ dagen waren ook verschrikkelijk. Geweld was gewoon. Altijd was er lawaai, dag en nacht. Ik had terugkerende dromen over lijken, doden die zomaar op straat neervielen. Het voedsel kon ik niet eten. Wat de gaarkeuken maakte was afval. We hielden ons staande met pijnstillers en drugs. 90% van de jongens was verslaafd. Ik gebruikte ze ook. Alles kon je krijgen. Alles, als je maar betaalde. Eten, er waren gevangenen die in een hoekje een kooktoestel hadden en beter eten kookten dan de gaarkeuken, maar ook marihuana en cocaïne.’

Ziektes zijn er altijd. Vooral hiv en tbc komen veel voor. Hiv verspreidt zich snel doordat veel mannen homoseksuele relaties aangaan in de gevangenis. René niet, maar hij leert ook dat hij er niets op tegen moet hebben, dat verschillen er zijn om te accepteren. Zelf mist hij vooral de warmte van een vrouw. ‘Een omhelzing, wat had ik die graag gehad.’ Na drie jaar wordt ook René ziek. Tbc. Hij weet dan zeker dat hij deze hel niet levend zal verlaten. Vaak denkt hij: laat het alsjeblieft nu ophouden. ‘Ik woog nog maar 52 kilo. Zelfmoord leek de enige oplossing. Dat ik de ziekte overleefde is te danken aan Troy en de leider van de Nederlandse groep. Troy bracht me elke dag eten en drinken, de leider betaalde. Barmhartigheid is er dus ook in de gevangenis! In je eentje ben je ten dode opgeschreven. Wij waren dan ook heel blij met iedereen die op bezoek kwam. Met bisschop Sean Walsh die kleding en medicijnen bracht en soms met een half ziekenhuis de gevangenis binnenkwam. En met boeken voor mij. Met de mensen van Epafras. Een paar keer was dat Bert Hes. Die luisterde geweldig en sprak met iedereen, gelovig of niet. Hij gaf ons het gevoel dat we niet alleen waren.’ ‘Verder hielden vooral mijn moeder en mijn zuster me op de been. Mijn moeder belde elke week een paar keer, mijn zuster een keer per week. Ze stuurden ook geld, daar hadden een hoop mensen plezier van. Je deelt alles. Zonder mijn moeder had ik het niet volgehouden. Dat is het ongelooflijke: dankzij jou stort de wereld van je geliefden in, maar zij helpen je. Mijn moeder begreep er niets van dat ik, juist ik, in de gevangenis terecht was gekomen. Zelf vind ik het eigenlijk ook nog steeds niet voor te stellen.’ Dat René overleeft is ook aan iets anders te danken. Het lukt hem de gevangenis in zijn hoofd te verlaten. Hij leert bij de dag te leven, mediteert, denkt na over wie hij diep van binnen is en verandert, ondanks de keiharde omstandigheden, in een zachter iemand. Hij helpt anderen, en merkt dat hij daarmee ook zichzelf helpt. Hij schrijft gedichten en korte verhalen. En hij studeert theologie. ‘Overdag stonden er tafeltjes in de gang waar we sliepen. Aan de gang lagen de vijf cellen, ervoor stonden vijf tafels. Aan de voorste zat ik de hele dag te lezen en te schrijven. Vooral de Russische schrijver Dostojevski was een ontdekking. In zijn boek Ivan Ivanov las ik over toezichthouders die aan fysionomie deden: mensen beoordelen op hun gelaatstrekken. Net als de Amsterdamse boeven die drugssmokkelaars ronselen. Wat ik zelf schreef was meestal poëzie. Eigenlijk gaan de gedichten altijd over mezelf, zoals Dansen. Het begint met het geluid van een accordeon. Het gaat over een gevangene die in zijn hoofd ontsnapt naar een andere wereld.’

De telefoon gaat. René’s moeder. Als hij heeft opgenomen en heeft beloofd later terug te bellen, zegt hij: ‘Ze belt me nu elke dag. Mijn familie is alles voor me. Mijn dochter houdt nog steeds van me, en ik heb intussen twee kleinkinderen. Daarmee ben ik de koning te rijk! Mijn moeder en mijn zuster zijn elke dag een fantastische steun. Mijn zus woont dertig meter verderop. Toen ik terug kwam naar Nederland had zij alles geregeld. Dit appartement heb ik aan haar te danken. Dat ik al snel een uitkering had ook. Toen ik dakloos was bestond ik niet meer, nu ben ik weer een gewone burger. Vanaf het moment dat ik wist dat ik over een paar maanden vrij zou komen heeft mijn zuster allerlei organisaties ingeschakeld. Dat raad ik iedereen aan. Als je weet dat je vrij komt, meteen beginnen met het regelen van je bestaan in Nederland.’ In René’s geval is er enige haast bij. Uiteindelijk komt hij dankzij een nieuwe wet een jaar eerder vrij. Zo staat hij in oktober ineens op Nederlandse bodem. En zes weken later in een eigen appartement. Op tafel ligt een stapel boeken. Een leerboek Frans, wat romans en een veelgebruikte bijbel vol rood onderstreepte zinnen – meegenomen uit Peru. Hij is 60 geworden maar studeert alweer, en denkt na over de rest van zijn leven. ‘Elke dag is een ontdekkingsreis’, zegt hij. ‘Elke dag zeg ik tegen mezelf: ‘Je bent vrij, René! Je kunt doen wat je wilt.’

De gevangenissen van Peru zijn berucht. De hel op aarde worden ze genoemd. Gevangenen worden omschreven als levende doden. In Peru zitten mensen uit meer dan honderd verschillende landen vast. Veel West-Europeanen. De meesten zijn gepakt voor drugssmokkel. Peru is hét cocaïne land. Overbevolking, gebrek aan hygiëne en slecht voedsel zijn de grootste problemen in de gevangenissen van Peru.