Bestaan engelen wel?

Gedetineerd zijn met Kerst is voor iedereen zwaar, of je nu in een Nederlandse of in een buitenlandse cel vast zit. Vaak voelen mensen zich dan nog eenzamer en van god en iedereen verlaten.

Een mens wil sowieso niet vastzitten maar al helemaal niet met Kerst. Overal beelden van gezellige families, lekker aan lange tafels, vrolijk bij elkaar. En dan die jengelende nepmuziek! Om hoofdpijn van te krijgen. Er is in je cel echt niet veel aanleiding om te zingen over herders en engelen, want iedereen wil maar één ding: thuis zijn! Trouwens waarom zou je zingen over engelen? Heeft iemand ooit een engel gezien? Bestaan ze eigenlijk wel? Ik deel deze Kerst graag een ervaring met jullie uit de periode dat ik werkzaam was als bajesdominee. Ik schreef er een verhaal over. Het is ook meteen een antwoord op onze aarzelende vraag of die engelen eigenlijk wel bestaan!

De engel uit de broodjeswinkel
Fokje lag een langere periode in het Penitentiair ziekenhuis in Den Haag. Ze was een slordig uitziende, wat zwaar gebouwde vrouw van net veertig. In ons eerste contact was ze nogal  terughoudend. ‘Ik moet niets meer hebben van de kerk, ik ben katholiek opgevoed en niks dan ellende…’ Mijn aanbod om ‘s middags toch even bij haar te komen kijken en een praatje te maken werd niettemin gehonoreerd. ‘Best, maar ik geloof niks meer.’ Toen ik haar ‘s middags wat beter bekeek zag ik dat Fokje transseksueel was. Ons gesprek verliep geanimeerd en Fokje bleek over een merkwaardig gevoel voor humor te beschikken en een benijdenswaardige zelfspot. Er was contact en ik mocht zowaar terugkomen.

Knuffelbeesten
Na een paar weken werd ze opgenomen in het Haagse ziekenhuis Bronovo, met ademhalingsklachten. Als ik toch mensen in het ziekenhuis bezocht, liep ik ook even langs haar kamer. De eerste keer was het gordijn rond haar bed dicht getrokken en dus klopte ik discreet op haar deur en riep: ‘de dominee! Mag ik binnenkomen?’ Ik hoorde haar donkere stemgeluid grommen: ‘Ik moet geen dominee, donder maar op’. Toen ik verbaasd mijn hoofd om het gordijn stak om te kijken waar ik deze afwijzing aan te danken had, straalde ze van oor tot oor. ‘Oh, ben jij het, uit het Penitentiair Ziekenhuis. Zeg dat dan.’ Ze zag er heel ziek uit. En tamelijk bizar. Haar voortanden zwommen in een bakje naast haar bed en alleen twee hoektanden glimlachten mij welwillend toe. Lief zusje van Dracula. ‘Wat heb je daar mooie knuffels staan. Heb je die gekregen?’ Stomme vraag van me, want ik wist inmiddels dat ze niemand had. ‘Heb ik gekocht in het winkeltje beneden’. Mijn hart brak. Je zult toch zo ziek zijn en dan je eigen knuffelbeesten moeten aanschaffen. Er zat niks anders op: de Geestelijke Verzorging rukte uit voor een beer.

Godvergeten alleen
Zo ziek als ze was maakte ze nog steeds grappen. Sick jokes, de beste in zo’n situatie. Mijn respect voor haar groeide. Ze was hartverscheurend eenzaam en toch zo ontvankelijk voor vriendschap. Dat is lef hebben. Ze vertelde over haar leven, over haar transseksualiteit. ‘Had je het gezien?’ Een testvraag. De avond voor haar dood belde de avondzuster van Bronovo. ‘Wilt u alstublieft hierheen komen? Fokje is zo ontzettend ziek.’ Even later zat ik naast haar bed. ‘Ik wil een hand ‘, zei ze, ‘en ik wil je ook wat vragen. Nou heb ik zo’n takkeleven achter de rug en ik was zo godvergeten alleen altijd, en sinds ik in de bajes zit heb ik echt contact. Eerst met de humanist in Zwolle, en toen met de maatschappelijk werker uit het PEN-ziekenhuis en met jou, en nu met de zusters hier, ik heb hier al twee lievelingszusters. Waarom gebeurt dat nu?’ ‘En niet eerder?’ probeerde ik. ‘Ja, wat betekent dat, zeg jij nou eens wat jij daar van vindt. Eerlijk zeggen’. Het flitste door me heen dat ik dankbaar was dat ze haar detentie zo beleefd had. ‘Bedankt God’, wilde ik zeggen. Maar dat durfde ik niet, bang haar daarmee te overvallen. ‘Soms denk ik dat God mensen stuurt die laten zien waar het op aan komt: op vriendschap. Misschien wil Hij dat je dat nog meemaakt. Een soort engelen zijn dat. Hoop ik.’ ‘Hm’, zei ze, ‘dat zou kunnen.’ En daarna weer heel nuchter ‘Maar wel takke dat het dan niet eerder gebeurde.’ Daar waren we het roerend over eens.

Engelen bestaan
Die avond werd ze steeds zieker. Ik was bang dat ze dezelfde nacht nog zou overlijden en daarom vroeg ik haar of er toch niet iemand was die ik moest waarschuwen. ‘Wil je niet nog iemand zien, van vroeger? Zal ik je ouders bellen?’ De hoektanden stonden grimmig van ellende. Nee, er was niemand. Of ja toch. Er was in Utrecht een broodjeswinkel. Daar werkte een meisje. Ze kon niet meer op de naam komen. Dat meisje, dat zou ze wel willen zien. Toen ik ’s avonds naar huis ging was ik zwaar van zoveel eenzaamheid. Dat een mens ligt dood te gaan en alleen nog maar een meisje uit een broodjeswinkel wil zien. Sommige mensen moeten het daarmee doen. De volgende dag belde ik om acht uur ‘s morgens het meisje uit de broodjeswinkel, mijzelf voor gek verklarend. Waarschijnlijk wist ze niet eens wie Fokje was. Natuurlijk was dat contact voor Fokje veel belangrijker geweest dan voor dat meisje achter de toonbank. Na vijf minuten aarzelen besloot ik toch maar te bellen. Uit pure boosheid en onmacht omdat Fokje alleen lag dood te gaan. Ik kreeg een studente diergeneeskunde aan de lijn, van nog maar twee-en-twintig jaar. Ik vertelde haar van Fokje en dat ze gevraagd had naar het meisje uit de broodjeswinkel. Wist ze misschien wie Fokje was? Ze wist het. ‘Ach, is ze zo ziek? En heeft ze naar mij gevraagd? Ja, ik ken haar wel; als ze in de winkel kwam maakten we altijd een praatje. Nou, dan ga ik gelijk maar.’ Ze kwam direct naar Bronovo en bracht de laatste moeilijke uren bij Fokje door. En wat ik eerst voorzichtig hoopte weet ik nu heel zeker: engelen bestaan.

Folly Hemrica is beeldend kunstenaar en was gevangenispredikant en straatpastor.