Praten van mens tot mens

‘Voor Epafras bezoek ik vanuit Gambia de Nederlandse gedetineerden in het deel van Afrika dat zich uitstrekt van de Saharawoestijn in het noordelijke Mauritanië, tot de groene heuvels van Guinee-Bissau in het zuiden. Op ruim een uur vliegen naar het westen in de Atlantische oceaan, ligt Kaapverdië, waar ik tweemaal per jaar naar toe ga om daar de Nederlandse gedetineerden te bezoeken. Het leven in de gevangenis in dit deel van de wereld is hard en moeizaam. Overbevolkt, strenge regimes, geen privacy, barre sanitaire voorzieningen. Er is behoorlijk wat geweld en altijd is er de stank en het lawaai, dag en nacht. Bij mijn bezoeken komen drugs, levensdelicten en ontucht ter sprake. Men beseft heel goed waarvoor en waarom men vast zit. Het zijn ook geen eenvoudige gespreksonderwerpen. Ook niet voor een goed getrainde pastor. We zijn en blijven mens aan beide zijden van het gesprek.

Nood leert bidden, en dat doen de mannen en vrouwen daar ook in die donkere holen, meer dan gemiddeld. Het is een hulpmiddel bij het overleven. Bidden om kracht, om vol te houden, maar ook bidden om vergeving en genezing. Nergens heb ik het “Heer ontferm U over ons”, zo duidelijk en hartgrondig horen klinken als daar. Ik wil er zijn voor mijn broeders en zusters, zoals Jezus mij heeft opgedragen en voordeed aan het kruis van Golgotha. In Godsnaam.

Als ik dan na twee intensieve gesprekken weer buiten sta, is het stil in mij. Zo gaat dat dan drie dagen op een rij, tot ik ze alle zes, in alle rust gesproken heb. Mijn vrijheid is dan even onwerkelijk, mijn hart zit nog dagen opgesloten in de reflectie op wat mij werd toevertrouwd. Ik neem er de tijd voor, om te verwerken. Mijn vrijheid is een wrange tegenstelling tot hen die jarenlang daar in het donker leven. Letterlijk, want het zitten en voetballen in de zon op de binnenplaats van de inrichting is een spaarzame activiteit. Zeker niet iets alledaags.

Ik neem mijn mensen mee in mijn hart, hou ze bij me, tot ze vrij zijn, zoals ik. Opdat er dan weer anderen, maar dan van de reclassering, hen op weg helpen in het oerwoud van de moderne tijd. Ze kennen geen WhatsApp, Facebook, E-mail, OV-Chip, Instagram en ga maar zo door. Ze komen straks in een totaal veranderde wereld terecht. In de gevangenis staat de tijd voor hen letterlijk stil, jaren gingen en gaan voorbij; voor de een acht, voor de ander vijfentwintig.

Ik ben een onderdeel geworden van het gevangenisregime, ik ben de bewaker van hun ziel, hun hoop, hun geloof en hun liefde, waarvan de apostel Paulus zegt dat uiteindelijk vooral het laatste, de Liefde van het delen, de Agapè, telt. Ik kom er niet om te preken, om te moraliseren, te evangeliseren, ik kom om te praten van mens tot mens, om te luisteren en hun verhalen te bewaren in de kluis van mijn hart.

Ik kom om te praten over de dingen die voor hen van belang zijn. Wij van Epafras zijn de enigen waarmee ze vrijuit kunnen praten, veilig binnen de geheimhouding van het pastorale gesprek. Met de Liefde in het midden zoals Paulus, de leraar van Epafras, het bedoelde.’

Nico Hollander is Pastor-theoloog en geestelijk verzorger voor Epafras