De nieuwe directeur van Stichting Epafras heet Matthijs Geluk. Na zeven jaar Peru komt hij terug naar Nederland om Epafras te gaan leiden. Geestelijke verzorging is een bekend onderwerp voor hem. Zijn hele Peruaanse periode ging hij zelf op bezoek bij Nederlanders die vastzaten, zo’n dertig bezoeken per jaar.
Allereerst gefeliciteerd met je nieuwe baan. Was het een verrassing dat je werd aangenomen?
‘Je weet het natuurlijk nooit, maar toen ik de vacature in de nieuwsbrief van Epafras las, dacht ik wel meteen: dat ben ik! Ze zochten een relatief jong iemand met kennis van, en feeling voor, de geestelijke verzorging. Het moest iemand worden die de banden met de kerkelijke achterban zou gaan aanhalen. De vacature kwam op een bijzonder moment. We wilden met het gezin teruggaan naar Nederland, alleen was het nog onduidelijk hoe of wat. Op de avond voor de nieuwsbrief kwam zei een schoonzus dat ik misschien wel zou dromen wat ik moest doen.’
Hoe kwam je in Peru terecht?
Omdat ik een jaar in Nicaragua had gewoond en na wat aanloopproblemen erg van Latijns-Amerika was gaan houden, wilde ik daar na mijn studie theologie graag gaan werken. Ik was intussen getrouwd met Rosa. Zij is geadopteerd door een dominee die in Peru zendeling was geweest. Rosa wilde wel mee naar Latijns-Amerika, maar alleen als het Peru zou worden. Zij wilde het land waar zij vandaan kwam beter leren kennen en had intussen ook contact met familie in het land. Dus toen er, na een jaar wachten en zoeken, een plek vrij kwam in Peru, aarzelden we geen moment. Het voelde alsof het zo moest zijn.’
Hoe was het daar en hoe was het in de gevangenissen?
We kwamen terecht in Chiclayo, een betrekkelijk veilige stad zo groot als Amsterdam in het noorden van het land. Peru is een langgerekt en groot land, het is ongeveer dertig keer Nederland. Om de gedetineerden te bezoeken moest ik veel reizen. Epafras had me meteen benaderd toen ze hoorden dat ik naar Peru zou gaan. Met Bert Hes, de toenmalige directeur, ging ik voor het eerst op bezoek in een gevangenis, een vrouwengevangenis. Het was er een beetje smerig, maar dat went. Het ergste vond ik dat de Nederlandse vrouwen die daar zaten zo alleen waren. Dat ze niet gewoon konden communiceren met hun familie of die op bezoek konden krijgen. Ik merkte meteen dat onze bezoeken daardoor heel waardevol waren. Terwijl je eigenlijk niets bijzonders doet. Je geeft mensen vooral gelegenheid iets van zichzelf te laten zien.’
Wat hebben mensen in buitenlandse gevangenissen nodig?
‘Precies dat. Een bezoek van iemand bij wie ze zichzelf kunnen zijn. In de gevangenis houden veel mensen een masker op. Ook aan hun familieleden vertellen gedetineerden vaak niet het hele verhaal. Ze verbergen hun pijn en verdriet. Sommigen vertellen hun kinderen niet dat ze vastzitten. Een gedetineerde zei een keer tegen me dat het zo fijn was dat hij zijn zwakheden kon laten zien. Ik was daar diep van onder de indruk. Verder denk ik dat een geregeld bezoek nodig is. Als je iemand één keer ziet, is er nog geen vertrouwen. Dus het helpt als we vaker komen. Als het aan mij ligt gaan we ons best doen om drie keer per jaar iemand van Epafras op bezoek te laten gaan.’
Had je een boodschap voor de gedetineerden?
‘Niet direct. Ik probeerde te luisteren met een open houding en dan te doen wat nodig is. Je moet per situatie bekijken wat nodig is, flexibel zijn. Het belangrijkste is dat mensen gezien worden. Ik ben een gelovige jongen, maar ik geloof niet dat er één vastomlijnde boodschap is waarmee je moet aankloppen bij gedetineerden. De Bijbel geeft een grote diversiteit aan verhalen en dat geeft de mogelijkheid dat mensen zich met diverse personen en verhalen kunnen identificeren. Daar ruimte voor geven lijkt me heel bijbels. In Peru heb ik evangelisten gezien die op de spreekwoordelijke zeepkist stonden te roepen. Daar waren wij niet zo van, omdat mensen tijd nodig hebben om de bijbel en het geloof te leren kennen. We investeerden meer in de relaties, want meestal gaat belonging voor believing.’
Wat heeft Epafras nodig om dit werk te kunnen doen?
‘Mijn idee is: begin bij de kern. Zorg ervoor dat de geestelijke verzorging kan blijven bestaan. Daar zijn mensen en geld voor nodig. Lokale mensen vinden is een klus. Het geld voor de bezoeken vinden ook. Ik wil ervoor zorgen dat de basis sterker wordt, door de contacten met de kerkgemeentes te versterken, het maakt niet uit in welke hoek. We krijgen subsidie, maar met alleen subsidie redden we het niet: die is bedoeld voor de zorglanden. Wij bezoeken ook mensen in de niet-zorglanden. Het geld daarvoor moeten we zelf bij elkaar krijgen. Ik merk al dat er hierbij een groot obstakel is: je moet uitleggen wat Epafras is. De naamsbekendheid is niet groot. Dat wil ik veranderen.’
Wat wil je over vijf jaar nog meer bereikt hebben?
‘Behalve de continuïteit wil ik dat we meer gaan delen. Onbewust hebben we bij Epafras veel kennis in huis. De geestelijke zorg in buitenlandse gevangenissen is geestelijke zorg in een complexe situatie. We weten ook veel van gedetineerden. Niemand komt out of the blue in een buitenlandse cel terecht. Praktisch iedereen heeft een ongelooflijk levensverhaal dat maakt dat je begrijpt dat diegene hier nu zit. Wij kunnen ervoor zorgen dat er meer begrip komt voor gedetineerden. Wat ik ook zou willen is dat er dan meer hulp is voor mensen die terugkomen in Nederland. Wat ik gemerkt heb in Peru is dat veel mensen bang zijn om terug te gaan. Ze durven niet in het gat te springen, weten niet waar ze terechtkomen, zijn bang dat ze de samenleving en alles wat daarbij hoort niet meer begrijpen. Velen hebben ook geen contact meer met hun familie. Het is ingewikkeld, want er is niet één oplossing die voor iedereen geldt. Het zou in elk geval mooi zijn als een organisatie de vinger aan de pols houdt en zorgt dat er in de beginperiode contact is.’
Wat drijft je?
‘Ik kom uit een groot, degelijk, christelijk gezin, maar er was altijd ruimte voor mensen die hulp nodig hadden. Ik herinner me nog dat er daklozen aanbelden, dat er asielzoekers mee-aten of dat we zelf in actie kwamen voor zending en ontwikkelingswerk. Dat je omziet naar anderen, ook als ze wellicht lastig liggen in de samenleving, was voor ons heel vanzelfsprekend. Dat lijkt me een lijn die eigen is aan de christelijke boodschap en die we vast moeten houden.’
Tekst en beeld: Marjolein van Rotterdam