Chris van Dam is 58 jaar, vader van 3 kinderen, 24 jaar getrouwd, en bijna 2 meter lang. Hij werkte als politieman, Officier van Justitie en Tweede Kamerlid. In de Kamer was hij een niet al te opvallende CDA-politicus, tot hij voorzitter werd van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. Momenteel zoekt hij een baan en is hij (onbezoldigd) bestuurder van STEK, stichting voor stad en kerk in Den Haag, én vanaf 1 februari ook bestuursvoorzitter van Epafras.
Chris van Dam volgt Jan Eerbeek op. Die vroeg hem te solliciteren, Van Dam zei direct ja. Terwijl je, wanneer je afzwaait als Kamerlid, door de halve wereld bestookt wordt. Van Dam: “Je moet kritisch zijn. Ik wilde me alleen inzetten voor de minder sexy dingen in het leven. De zorg voor gedetineerden ver bij ons vandaan is zo’n onderwerp waarvan je je kunt voorstellen dat het van de tafel valt. Terwijl het gaat over menselijke waardigheid.”
De mens voorop
Chris van Dam is betrokken bij de kerk, gelooft dat er iets boven ons is dat een grotere eeuwigheidswaarde heeft dan ons leven, maar zegt ook: “Als ik moet kiezen tussen mens of God, wordt het de mens. God dien je het beste door hier de mens te dienen. Heb je de gevangenen bezocht, dan heb je mij bezocht, staat niet voor niets in de bijbel.”
De mens staat voorop. Dat is bij Van Dam nooit anders geweest. Zowel in de rol van politieman als in die van Officier van Justitie vond hij: het is geen fout persoon die je voor je hebt, maar iemand die iets verkeerds heeft gedaan. “We schrijven mensen te snel af”, zegt hij nu. “Ze worden dubbel gestraft. Maak je een fout, dan tel je niet meer mee. Terwijl we zelf misschien ook maar twee stappen van een misstap af zijn. Je moet daarom altijd in gesprek blijven. Ik probeer dat zelf ook echt in praktijk te brengen.
Een keer kwam ik iemand tegen die ik als verdachte had gezien. Dat was op het veld van ADO Den Haag, ik was toen ook voetbalofficier. Het was een kampioenswedstrijd met gedoe en er kwam een groep gasten op mij af.”
Van Dam ging ze niet uit de weg. Op de middenstip bleef een man staan. Van Dam: “‘Die meneer ken ik!’, riep hij naar zijn maten. ‘Dag’, zei ik, ‘Hoe gaat het?’ Na een kort praatje gingen ze weer.”
“Het is onze opdracht”, zegt hij even later, “om boodschap te hebben aan elkaar. Een mens is gemaakt om in verbinding met een ander te staan. Daarom lijkt het me zo erg om in het buitenland gedetineerd te zijn. Wat moet je als je qua taal en cultuur geïsoleerd bent? We zijn daar niet op gebouwd. Het moet een grote bron van stress zijn.”
Elk jaar op bezoek
De Nederlandse gevangenissen heeft hij vaker van binnen gezien, buitenlandse nog nooit. “Daarom heb ik me voorgenomen elk jaar – op eigen kosten – er één te bezoeken. In februari ga ik voor het eerst, om te zien hoe de omstandigheden zijn, maar ook uit nieuwsgierigheid naar de verhalen. Deze mensen hebben veel levenservaring en zijn echte overlevingskunstenaars. Daar leer ik ook van. We denken vaak dat het een eenzijdig proces is, barmhartigheid, maar het is wederkerig. De ander kan jou ook veel geven.”
Verder is Van Dam van plan te zorgen voor bestendigheid op financieel gebied. “Het is niet goed als Epafras elke vier jaar moet hopen dat de subsidie doorloopt. We moeten zowel in de kerken als bij de overheid laten zien dat dit belangrijk werk is. Last but not least wil ik ervoor gaan zorgen dat veel meer mensen de verhalen horen van deze gedetineerden. Het zijn onze gedetineerden, het is onze verantwoordelijkheid dat ze niet worden vergeten.”