De inval was een enorme schok. Ik nam een onderbroek mee en een joggingbroek. En ik dacht dat ik ’s middags wel weer naar huis zou gaan. Ik zou op het politiebureau wel even de waarheid vertellen en dan zou het voorbij zijn. Maar dat was niet zo.
Mijn man en ik werden beschuldigd van internationale miljoenenfraude. Onze dochter van zeventien was net op kamers gaan wonen en ik werkte mee als secretaresse voor het bedrijf van mijn man. Ik tekende ook de papieren. Er kwam veel geld binnen en ik vroeg hem wel of het legaal was. Telkens liet hij me met andere papieren zien dat het door de beugel kon. En dan was ik weer gerustgesteld. De inval kwam dan ook als een enorme schok. Nog groter was de schok toen bleek dat ik 43 dagen onder beperking opgesloten werd. Dat betekende dat ik anderhalve maand met niemand contact mocht hebben. Ook niet met mijn dochter. En ik had geen idee wanneer de beperking opgeheven zou worden. Ze zouden me eindeloos kunnen laten zitten. Daar was ik vreselijk bang voor. Die periode heeft er echt ingehakt. Ik heb een moment gehad dat ik echt niet meer wilde leven.”
“Ik dacht: dat ga ik niet trekken. Als ik niet uit die cel kom, dan hoeft het voor mij niet meer.”
De nachtmerrie van Denise is dan nog maar net begonnen. Na 43 dagen in het huis van bewaring geen familie te hebben gezien en gesproken, wordt ze overgebracht naar de gevangenis. “Ik raakte echt de weg kwijt in die tijd. Ik dacht dat ik voor altijd opgesloten zou worden. Niemand zei tegen mij dat dat niet het geval zou zijn. Dat maakte me vreselijk angstig. Ik dacht: dat ga ik niet trekken. Als ik niet uit die cel kom, dan hoeft het voor mij niet meer.” Ze krijgt 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Denise hoort dat ze haar dochter eindelijk mag zien. “Dan ben je zo emotioneel”, vertelt ze, terwijl ze even moet slikken. “Ik wilde niet meer leven. Dat had zij ook gehoord. Dat was zo naar, zo’n vreselijk nare periode. Maar ik dacht dat ik eindelijk naar huis mocht.”
Het liep anders. Haar spullen mocht Denise wel pakken, maar twee mannen stonden klaar met handboeien. Ze moest weer terug naar de cel, deze keer niet in totale afzondering, maar zonder het vooruitzicht naar huis te kunnen. “Ik mocht wel sporten en schrijven. Dat was een verademing. En twee weken later mocht ik wel naar huis. Toen iemand me dat zei, antwoorde ik nog schamper van: “Ja, dat zal wel.” Ik geloofde het niet. Maar toen ik mijn ouders bij de poort zag staan, heb ik gerend. Gerend. Die gevangenis uit. Naar huis. Want ik dacht: straks houden ze me weer voor de gek.”