Over zijn werk voor Epafras schreef Matthijs Geluk een column in het Reformatorisch Dagblad. Matthijs woont en werkt in Peru en is uitgezonden door de Gereformeerde Zendingsbond.
Ongeveer twee keer per jaar bezoek ik namens de organisatie Epafras een aantal Peruaanse gevangenissen waar Nederlanders opgesloten zitten. Peru is een van de grootste leveranciers van coca en cocaïne en dat heeft in de afgelopen jaren een zeer diverse groep mensen aangetrokken. Hoewel we in Peru al behoorlijk wat gewend zijn, is het bezoeken van de gevangenissen toch telkens weer een schokkende ervaring. De situatie in de cel is ronduit beroerd. De gebouwen zijn veelal slecht onderhouden en overbevolkt. Een gevangenis die voor drieduizend personen gebouwd is, herbergt meestal zo’n achtduizend gevangenen. De gedetineerden klagen. Het eten is niet om over naar huis te schrijven, slapen doe je met z’n zessen in een cel van twee bij twee meter en vanaf half negen ’s avonds tot zes uur ’s morgens mag je niet meer naar de wc. Je doet je behoefte maar in een fles.
Nu is het vaak zo met extreme situaties: het went. Ik merk het aan de gevangenen. In het begin protesteren ze tegen de slechte behandeling, maar naarmate de tijd vordert, leren ze ermee leven. De situatie in Peru staat in schril contrast met de situatie in Nederland, waar gevangenissen vergeleken worden met viersterrenhotels. Of dat waar is, valt natuurlijk te betwijfelen. Maar helder is dat men in Peru niet zo nauw kijkt als het gaat om de menswaardigheid in de gevangenissen.
Wanneer je met andere Peruanen spreekt over deze situatie, erkennen ze wel dat die niet goed is. Maar de publieke opinie is dat gevangenen deze omstandigheden verdienen. Mensen deinzen er niet voor terug om te zeggen: „Laat ze lekker verrotten in hun cel.” Misschien zeggen we het in Nederland niet met zoveel woorden, maar de gedachte is er wel. Dat de Nederlandse gevangenissen met viersterrenhotels worden vergeleken, verraadt de gedachte dat de gevangenis toch vooral een plek moet zijn waar mensen lijden en boeten voor hun daden. Voor mij persoonlijk is het allemaal zo eenvoudig niet meer. Ik herken de gedachte dat misdadigers moeten boeten voor hun daden. Maar als ik oog in oog sta met een gevangene, gebeurt er vanbinnen iets. Ik merk dat ik me ga identificeren met hem (of haar). Ik ga meeleven met de worsteling die ze doormaken om hun verleden onder ogen te zien. Ik ga meevoelen in de pijn over het gescheiden zijn van familie, vrouw en kinderen. Ik hoop zelfs dat ze heel snel uit de gevangenis komen – terwijl ik toch ook vind dat misdadigers gestraft moeten worden. Hoe komt het dan dat ik me toch met hen kan identificeren? Misschien door dit: vertelt het Evangelie ons niet dat we allemaal verloren waren in zonden en misdaden, maar dat vergeving en een nieuw begin mogelijk zijn? Als we dat geloven, moeten we van harte wensen dat onze gevangen medemens niet „verrot in zijn cel”, maar tot inkeer komt, vergeving vindt en opnieuw kan beginnen.
Matthijs Geluk is predikant en zendingswerker voor de Gereformeerde Zendingsbond. Samen met zijn vrouw Rosa en hun vier kinderen is hij uitgezonden als toeruster en kerkplanter voor de Presbyteriaanse Kerk (IEPRP) in Peru.