“Als ik nu afscheid neem van mijn zoontje, merkt hij er niets van.”

Sharon bevalt in de gevangenis van een zoontje. Het geluk duurt niet lang. Ze besluit hem mee te geven aan haar ouders. “Toen ze wegreden riep ik dat ze terug moesten komen.”

“Ik had gehoord dat kinderen na anderhalf jaar bij hun moeder vandaan worden gehaald en terecht komen in een kindertehuis.” Ze besluit, met pijn in haar hart, haar baby mee te geven aan haar ouders.  “Als ik nu afscheid van hem zou nemen, merkte hij er niets van. Hij was hartstikke jong. Ik vond dat ik niet aan mezelf moest denken.”

Maar dan slaat de twijfel toe. Heeft ze wel de juiste keuze gemaakt? Kan hij niet beter bij haar blijven? Een week voordat haar ouders komen om haar zoontje mee te nemen, is ze niet te genieten. “Ik was heel sjachrijnig, depressief. Ik sliep slecht. Ik zat telkens te denken van: wat moet ik doen als hij weg is? En dan wilde ik hem bij me houden. Maar ik had er ook voor getekend, ik kon niet meer terug. Dus richtte ik me op de gedachte dat het beter voor hem was, dat hij daar gelukkig ging worden. En dat mama snel naar huis zou komen. Binnen een paar maanden, zei ik tegen mezelf. Ook al stond nog steeds die zestien jaar en acht maanden.”

“Ik loog: ‘Nee hoor, ik ga bijna naar huis’. Ook al moest ik nog jaren zitten.”

“Ik heb nooit gedacht dat ik mijn zoontje pas weer zou zien als hij puber was. Ik vertelde de meiden in de gevangenis dat ik volgend jaar vrij zou komen. Dat deed ik om mezelf een goed gevoel te geven. In hoger beroep zou de straf vast lager uitvallen, maar dan kon ik nog steeds wel twee of drie jaar moeten zitten. En dat wilde ik niet horen. Dus dan loog ik en zei: nee hoor, ik ga bijna naar huis. Zo konden de meiden ook niet zeggen: ‘Weet je, je kindje gaat naar huis en je ziet ‘m pas weer over een jaar of twee terug.’”

Haar ouders komen een paar dagen voordat het definitieve afscheid staat gepland. Sharon heeft de kleertjes verzameld, de melkpoeder, de luiers, speeltjes en flessen. “Ik weet nog het moment dat ik mijn zoontje aan mijn ouders gaf. Hij was heel rustig. Toen kwam de taxichauffeur en toen zeiden mijn ouders: we moeten nu gaan. Ik heb hem geknuffeld, en gehuild. Mijn zoontje had er geen erg in. Hij zat in mijn moeders armen en keek me aan, van: wat gebeurt hier? Ik zei: ga nou maar. En toen gingen ze weg.” Uit het raam ziet Sharon hoe haar ouders met haar zoontje wegrijden. “En toen riep ik dat ze terug moesten komen. Dat kon natuurlijk niet. Ik heb twee uur lang gehuild. Toen kwam de stomme politie die tegen me zei dat ik mijn spullen moest pakken. En ik ging weer terug naar de afdeling, net als zes maanden daarvoor.”