‘Ik heb zoveel mensen ontmoet waarvan ik dacht: kak, hoe vaak ben ik niet geholpen in mijn opvoeding en ontwikkeling? Zij hadden dat geluk niet.’
Kees van Dam (60 jaar) is theoloog, docent, coach en ondernemer. Als regiocoördinator van Epafras ondersteunt en coacht hij de vrijwillige geestelijk verzorgers in Afrika en het Midden-Oosten.
Waarom zet je je in voor gedetineerden?
‘In detentie is alles intensiever, komen bepaalde vragen en problemen veel intenser aan de orde. Werken in zo’n snelkookpan trekt me aan. Er kan in korte tijd heel veel gebeuren, je weet nooit wat er komt. Het is helemaal áán staan en voor die ander iets proberen te betekenen.
Mijn overtuiging dring ik nooit op, maar ligt onder alles. Dan bedoel ik: mijn levensovertuiging, mijn houding en het dienstbaar willen zijn aan de ander. Maar ook dat je vandaaruit de randen opzoekt. Je doet het werk voor jezelf én voor de ander. Ik heb zoveel mensen ontmoet waarvan ik dacht: kak, hoe vaak ben ik niet geholpen in mijn opvoeding en ontwikkeling? Zij hadden dat geluk niet.’
Waar werk je?
‘Tussen 2002 en 2008 werkte ik in Namibië. Ik was daar theologisch docent en we hadden in alle gevangenissen in het land programma’s. Gevangenen mochten alleen naar de cursus als ze zich goed gedragen hadden. Het strakke regime van de bajes hielp die mensen. We hadden altijd betrokken studenten die graag kwamen en hard werkten. Toen ik terugkwam in Nederland zocht Epafras mensen. Mensen die de vrijwilligers konden trainen. Ik ben coach/trainer, dus daar ben ik ingestapt. Nu ben ik ook coördinator. Daarnaast bezoek ik gevangenen in landen waar het nodig is: Ierland, Spanje, Ethiopië. Je reist eindeloos, om soms maar een half uur bezoektijd te krijgen. Waarin het moet lukken.’
Wat tref je aan?
‘In de gevangenis trof ik een jonge student, even oud als mijn zoon, die naar Spanje ging om te werken. Deze jongen koos een verkeerde manier om geld te verdienen en kwam in de bajes terecht. Hij hoefde alleen nog maar z’n scriptie te maken, dan was hij afgestudeerd. Mijn zoon was bezig met z’n scriptie, had al wat sollicitaties in gedachten ….. Je ontkomt op zo’n moment niet aan de vergelijking. Je reflecteert op je eigen situatie. Je weet hoe fragiel het kan zijn. Je probeert die ander te laten praten, z’n verhaal te laten doen. Je hoort hem praten over z’n familie, die brieven schrijft; die botje bij botje legt om op bezoek te komen uit het verre Nederland. Dat doet wat bij zo’n jongen, ook daar praat je over.
Ik heb met hem gebeden: we legden het op een hoger plan. En dan moeten we het loslaten. Ik hoop dat hij daar wat houvast door krijgt. Daarna heb ik per brief contact gezocht. Weet niet of die brief aangekomen is. Misschien was hij al weer in Nederland.’
Waar leidt dit toe?
‘Voor de gedetineerde is het snel duidelijk. “Wat doet het met mij dat ik hier zit; waar zit de pijn? Dat ik niet meer kan zorgen voor die ander; dat ik niet weet hoe het met mijn kinderen gaat.” De problemen die ze benoemen zijn niet in de eerste plaats de kwaliteit van het eten of “ik kan niet slapen”. Het eerste waar ze met een taalgenoot over willen praten is: “kun je iets doen voor de mensen voor wie ik zou moeten zorgen? Mijn kinderen, mijn partner, mijn ouders…”
Schaamte speelt dan minder een rol, dat speelt misschien meer als je iemand jarenlang bezoekt, als de gedetineerde na verloop van tijd weet waar hij of zij qua straf aan toe is.’