Een echt gesprek gaat over je passie, of over je haat. Of waarover je je schuldig voelt. Daar praat je niet gemakkelijk over. Maar ik geloof dat het je verder helpt als je hierover wel kunt praten. Dat lukt met de gevangenen alleen als ik duidelijk laat merken dat ik er voor hen ben.
Ik neem vragen mee, waar ze over na kunnen denken. Zo hoorde ik laatst over een tijger die een hok had van vijf bij vijf meter. Het enige wat hij kon doen was rondjes draaien. Toen hij eindelijk in een natuurlijke omgeving in een groot park terecht kwam, bleef hij maar rondjes draaien. Tijdens het bezoek aan een gevangene vraag ik dan: ‘Wat is jouw gevangenschap?’ Mensen kunnen vrijkomen, maar dat betekent niet dat ze vrij zijn.
Een man vroeg mij toen: ‘Wat denk jij?’. Ik vond dat bijzonder, want het is moeilijk van jezelf te zien dat je in bepaald gedrag vast zit. Dat is jouw blinde vlek. Zulke verhalen leveren heel boeiende gesprekken op. Ik hoop dat het hen een houvast geeft voor hun leven in de cel, maar ook als ze straks weer thuis zijn. Gezien mijn achtergrond haal ik inspiratie uit de bijbel. Ook vind ik een mooie gedachten in andere tradities. De tekst ‘Heer, geef me de rust om te aanvaarden wat niet te veranderen is, de moed om te veranderen wat veranderd kan worden en de wijsheid het ene van het andere te onderscheiden’, is vaak een grote steun voor hen. Hun leven in de gevangenis kunnen ze niet veranderen, maar er wel zo goed mogelijk mee leren omgaan.
“De vrouw zou in december vrijkomen, maar stierf zes weken eerder in de gevangenis.”
Soms bespreek ik met hen wat belangrijk voor hen is in hun leven. Zij noemen dan dat hun ouders, hun kinderen, een baan en hun gezondheid. Besteed je er ook veel tijd aan als je thuis bent, vraag ik dan. Vaak is het antwoord ‘nee’. Dat zet de mannen en vrouwen aan het denken.
Ik help mensen even op een andere manier te kijken. Een tijdje geleden was er een man die zo boos was toen zijn nieuwe broek was afgepakt. Hij had echt zoiets van: ‘Stik maar, nu doe ik niets meer hier.’ Hij werkte in de bibliotheek. Elke keer als hij mij over dat werk sprak, begonnen zijn ogen te glinsteren. Ik vroeg hem wie hij ermee had, door te stoppen. Niemand toch, behalve zichzelf. Een halve week later stond hij weer in de bibliotheek.
Heel vaak zie ik dat mensen opgelucht zijn, na zo’n gesprek. Dan zeggen ze: “Als ik in Nederland ben, gaan we koffie doen!” Dat is meestal niet zo, maar dat maakt niet uit. Je hebt hen iets waardevols gegeven om over na te denken. Soms gebeurt het dat iemand na z’n vrijlating naar Epafras belt en zegt dat hij of zij zoveel aan de gesprekken heeft gehad. Daar word ik blij van. Soms krijg ik cadeautjes van de mensen. Iemand maakte een tasje van snoeppapiertjes. In mijn woonkamer staat ook een kartonnen lamp. En er hangen ook drie kruizen. Die kreeg ik van een oudere vrouw die ziek werd in de gevangenis. Ze zou vorig jaar in december vrijkomen, maar stierf zes weken eerder in de gevangenis.”