Bert Hes is nieuwe directeur Epafras

Hij werkte bijna dertig jaar als aalmoezenier voor de Koninklijke Landmacht en is vijf keer uitgezonden naar Srebrenica, Jezero, Nicosia, Busovaca/Sarajevo en het door oorlogsgeweld geteisterde Kabul. Nu is Bert Hes de nieuwe directeur van Epafras. Hij neemt het stokje over van Martien Agterberg, die vanwege zijn gezondheid een stap terug heeft gedaan.

In Schaarsbergen volgde Hes de basistraining van de luchtmobiele brigade, om in alle situaties echt naast de soldaten te kunnen staan. In zijn loopbaan als aalmoezenier was hij ook in het buitenland werkzaam, onder andere twee periodes van zes jaar in Duitsland.

Maar dat is alweer een tijd geleden. “Uiteindelijk werkte ik hoofdlandmachtaalmoezenier in Utrecht, een managementfunctie.” Bert Hes, van huis uit theoloog, heeft op zijn 57e afscheid genomen van het leger. “Functioneel Leeftijdsontslag”, zegt hij. “Toen ik zes jaar geleden wegging, vroeg Martien mij of ik geen vrijwilliger bij Epafras wilde worden. Ik had geen zin om achter de geraniums te zitten.”

Blij met uitzendervaring
Bert maakte voor Epafras vijfentwintig reizen. Hij bezocht Nederlanders die vast zaten in Peru, in Spanje en in West-Afrika. De schok over wat hij in de gevangenissen zag, was door zijn ervaring als aalmoezenier minder groot, vertelt hij nu. “Toen ik binnen kwam in een van de gevangenissen in Lima, was ik blij dat ik uitzendervaring had. Het is ook in de gevangenis een harde wereld waar mensen moeten zien te overleven.”

Hij herinnert zich nog dat hij van de bewakers een messing penning kreeg. “Dat is je terugkeergarantie”, zeiden ze. Ik deed de deur open en kwam op een binnenplaats waar honderden gedetineerden rondliepen. Zoals je in de vreselijkste films ziet.”

Angst om weer buiten te komen
Voor elk gesprek met een Nederlandse gedetineerde trekt hij 45 tot 60 minuten uit. “In die tijdspanne kun je veel bereiken”, is zijn overtuiging. “Het gaat er vooral om dat je luistert. Mijn verhaal is niet belangrijk, het verhaal van de gedetineerde is belangrijk. Door gerichte vragen te stellen, geeft de ander wel antwoord. Dan komen persoonlijke dingen naar voren, die zij meestal niet met anderen delen.” De onderwerpen verschillen. Mensen die nog 16 jaar moeten zitten, praten over hoe ze hun tijd moeten doorkomen. Over zingeving en zich staande houden. Hij spreekt ook met Nederlanders die bijna vrijkomen. “Bij hen merk je vooral angst. Angst om weer vrij te zijn. Ze zijn 8 jaar of meer opgesloten geweest en hebben van de buitenwereld niets anders gezien dan alleen via een tv in de gemeenschappelijke ruimte. Ze weten niet hoe ze aan geld moeten komen, waar ze moeten overnachten, hoe ze eten krijgen. En hoe ze moeten wennen aan vrijheid.”

Stabiel netwerk van vrijwilligers
Het zijn waardevolle gesprekken, weet hij. Toch heeft Bert besloten om niet meer zelf te reizen, maar zich op Epafras als organisatie te richten. Zijn aandacht gaat de komende periode vooral naar de transitie van Epafras naar een nieuwe organisatie, met een focus op lokalisering, fondsenwerving en het vergroten van naamsbekendheid enzovoort. “Een netwerk van vrijwilligers opbouwen is een behoorlijke klus. Het vraagt om een ingrijpende verandering van onze organisatie. Ons doel is een goed functionerend netwerk, met ervaren medewerkers die deze professionele vrijwilligers kunnen toerusten. Ons werk stopt niet bij het helpen van deze vrijwilligers. Meestal blijven ze een aantal jaren in het buitenland en keren dan terug naar Nederland. Het lokaliseren van andere professionele geestelijke verzorgers blijft een continu proces”, aldus Hes.

Conferenties en e-classes
Epafras heeft plannen om in het buitenland conferenties te organiseren voor haar Nederlandse geestelijke verzorgers, en waarin deze groep nog verder wordt begeleid. “Met professor Ruard Ganzevoort van de Universiteit van Amsterdam ontwikkelen we nu een toerustingsprogramma. Ook denken we aan e-classes.”

Bert verwacht zelf niet meer gedetineerden te bezoeken, maar hoopt hen vanuit Utrecht verder te helpen. “Veel mensen kunnen niet voorstellen hoe het is om je staande te moeten houden in die vreselijke detentieomstandigheden. Dat je een cel moet huren, omdat je anders met zeventig man als sardientjes op een gang moet slapen. Of dat je met tachtig man een wc moet delen. Natuurlijk, de Nederlandse gevangenen weten dondersgoed waarom ze moeten zitten. Maar de omstandigheden waarin ze zitten, zijn behoorlijk zwaar. Hun lot trek ik me aan. Epafras wil hen laten zien dat ze niet worden vergeten.”